top of page
  • Foto van schrijverSimone Dirven

De bankgarantie als zekerheidsstelling bij de opheffing van een conservatoir beslag


Op 14 april 2015 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een uitspraak gedaan over de eisen waaraan de gestelde zekerheid ter opheffing van een conservatoir beslag dient te voldoen. Dat is een belangrijke uitspraak omdat over dit onderwerp door lagere rechters verschillend is geoordeeld. Het hof heeft bepaald dat een bankgarantie naar het model van de Nederlandse Vereniging van Banken voldoende is om aan de in dat kader in de wet gestelde eisen aan zekerheid te voldoen.


In deze zaak werd opheffing van een beslag gevorderd onder de opschortende voorwaarde dat door degene ten laste van wie het beslag was gelegd, een bankgarantie ten gunste van de beslaglegger zou worden gesteld naar het model van de Nederlandse Vereniging van Banken. De beslaglegger voerde daartegen als verweer dat zij met de aangeboden bankgarantie geen genoegen hoefde te nemen. Zij voerde daartoe aan dat zij belang had bij zekerheid die kan worden uitgewonnen meteen nadat een toewijzend vonnis is gewezen dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dat betekent dat het vonnis ten uitvoer kan worden gelegd, ook al is daartegen hoger beroep ingesteld. In het geval van een bankgarantie kan echter pas uitbetaling plaatsvinden als er een toewijzend vonnis is gewezen “dat in kracht van gewijsde is gegaan”, oftewel waartegen geen hogere voorziening zoals hoger beroep of cassatie meer open staat. Indien er hoger beroep en eventueel cassatie wordt ingesteld, kan het mogelijk jaren duren voordat er een definitieve uitspraak is. Dat kan dan dus tot een ongunstigere positie leiden dan in het geval dat het beslag was blijven liggen.


Het hof overwoog dat ingevolge artikel 705 lid 2 Rv een conservatoir beslag, als dat is gelegd voor een geldvordering, wordt opgeheven indien voor de vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Aan deze zekerheid is voldaan indien de vordering en de (eventuele) daarop vallende rente en kosten worden gedekt en de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal kan nemen (artikel 6:51 lid 2 BW). Het is dus niet zo dat de eis wordt gesteld dat de vervangende zekerheid in alle opzichten gelijkwaardig dient te zijn aan het gelegde beslag.


Het hof oordeelde vervolgens dat een van een Nederlandse bank afkomstige bankgarantie, tekstueel gelijk aan het model Beslaggarantie NVB 1999, waarbij gegarandeerd is dat uitbetaling volgt wanneer er een toewijzend vonnis is dat in kracht van gewijsde is gegaan, voldoende zekerheid biedt in de zin van artikel 705 lid 2 Rv. Het enkele feit dat deze garantie er niet toe leidt dat uitbetaling plaatsvindt zodra er een toewijzend vonnis is gewezen dat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, doet daar niet aan af.


Het hof nam hierbij in aanmerking dat een bankgarantie in bepaalde gevallen méér zekerheid kan bieden dan (het handhaven van) een conservatoir beslag. Dat laat zich bijvoorbeeld zien in geval van faillissement van de schuldenaar. In die situatie vervalt een conservatoir beslag van rechtswege (artikel 33 Fw), terwijl een bankgarantie wel zekerheid biedt. Degene ten gunste van wie een bankgarantie is gesteld wordt dus niet nadelig door een faillissement van de schuldenaar getroffen. Ook biedt een bankgarantie meer zekerheid dan een beslag in het geval er door meerdere schuldeisers cumulatief beslag wordt gelegd op hetzelfde goed.


Het hof Den Bosch bevestigt met dit arrest haar eerder in 2005 ingezette lijn dat een standaard bankgarantie zoals de NVB-bankgarantie, die pas ingeroepen kan worden nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, voldoende zekerheid biedt als bedoeld in artikel 705 Rv.


Aangezien er daarna diverse en uiteenlopende uitspraken op dit gebied zijn gedaan, komt de bevestiging van het hof Den Bosch van deze lijn, de rechtszekerheid en rechtseenheid in het Nederlandse handelsverkeer ten goede

560 weergaven
bottom of page