Bij een echtscheiding wordt met regelmatig kinder- en/of partneralimentatie vastgesteld: een bijdrage in de kosten van de kinderen of de kosten van levensonderhoud, die de ene ex-partner aan de andere ex-partner moet betalen. Maar in de loop der tijd kunnen de omstandigheden veranderen en kan de alimentatie als gevolg daarvan niet meer aan de maatstaven voldoen. Zo kan de alimentatieplichtige bijvoorbeeld zijn baan verliezen en daardoor een lager inkomen hebben. Of de alimentatieplichtige kan opnieuw vader/moeder worden en voor het kind ook onderhoudsplichtig zijn. Dit soort wijzigingen kunnen problemen geven bij het moeten blijven betalen van de eerder vastgestelde kinder- of partneralimentatie: iedere euro kan ten slotte maar één keer worden uitgegeven. Als de ex-partners er vervolgens niet in slagen om in onderling overleg tot een oplossing te komen, moet de rechter (opnieuw) een uitspraak doen over de alimentatie.
Maar zo’n uitspraak is er niet van de één op de andere dag. Een procedure tot verlaging van kinder- en/of partneralimentatie duurt vaak meerdere maanden. En al die tijd geldt de ‘oude’ beslissing nog, met daarin het (te hoge) eerder vastgestelde bedrag.
Een alimentatieplichtige die de rechter vraagt een uitspraak te doen over de verlaging van alimentatie, wil die verlaging meestal met ingang van het moment dat de wijziging van omstandigheden ontstond, dus bijvoorbeeld op het moment van het ontslag. Maar als de rechter zijn beslissing gaat nemen, is er door de lange doorlooptijd van de procedure al heel wat tijd verstreken.
Welk ingangsmoment voor de verlaging moet de rechter dan kiezen? Als de rechter kiest voor een verlaging met ingang van het moment dat de wijziging in omstandigheden (zoals: het ontslag) zich heeft voorgedaan, dan betekent dat dat de alimentatie met terugwerkende kracht wordt verlaagd. Dat kan tot gevolg hebben dat de alimentatiegerechtigde alimentatie zal moeten gaan terugbetalen. Zeker als de alimentatie al is uitgegeven en de alimentatiegerechtigde geen financiële buffer heeft, kan dit een probleem zijn.
Maar als de rechter dan, om terugbetalen te voorkomen, kiest voor een verlaging van de alimentatie per het moment van het nemen van zijn beslissing, is het gevolg dat een alimentatieplichtige een bepaalde periode – in ieder geval gedurende de gerechtelijke procedure - een te hoge bijdrage heeft betaald. Ook dat kan weer problematisch zijn (er werd namelijk niet voor niets een verlaging gevraagd). Het kan de alimentatieplichtige zelfs in de schulden brengen.
De Hoge Raad heeft een aantal regels geformuleerd voor het vaststellen van de ingangsdatum van een verlaging van alimentatie. Als de rechter een lagere bijdrage met terugwerkende kracht wil vaststellen, moet de rechter daarbij ‘grote behoedzaamheid’ in acht te nemen. Het uitgangspunt is dat er niet zomaar met terugwerkende kracht mag worden verlaagd.
Aan de hand van wat partijen tijdens de procedure aan argumenten naar voren hebben gebracht, moet worden bekeken in hoeverre het redelijk is dat er terugbetaling van alimentatie wordt verlangd. Er moet gekeken worden of, als de alimentatiegerechtigde teveel ontvangen alimentatie moet terugbetalen, dit ingrijpende gevolgen kan hebben. Hierbij is van belang wat door de alimentatiegerechtigde al is uitgegeven.
Anderzijds kan de alimentatiegerechtigde, op het moment dat de alimentatieplichtige aangeeft dat de omstandigheden zijn gewijzigd, er rekening mee houden dat de alimentatie omlaag zal gaan. Het uitgavenpatroon kan worden aangepast. Zeker van een alimentatiegerechtigde die zelf inkomen heeft, mag worden verwacht dat er rekening wordt gehouden met de wijzigingen in de draagkracht van de alimentatieplichtige.
Naast de belangen van de alimentatiegerechtigde, moet de rechter ook rekening houden met de belangen van de alimentatieplichtige. Bijvoorbeeld in de situatie dat de alimentatieplichtige geld heeft moeten lenen om alimentatie te kunnen blijven betalen. De alimentatieplichtige heeft in dat geval een groot belang bij verlaging van de alimentatie met terugwerkende kracht. Als een verzoek tot wijziging met terugwerkende kracht wordt afgewezen en er dus geen alimentatie hoeft te worden terugbetaald, komen alle negatieve consequenties op het bordje van de alimentatieplichtige. Dat is niet altijd redelijk en eigenlijk zelfs in strijd met de wet, waarin is bepaald dat er bij het vaststellen van de onderhoudsbijdrage, uit moet worden gegaan van de draagkracht van de onderhoudsplichtige.
De rechter zal dus per geval moeten te beoordelen of en zo ja, in hoeverre kan worden gevergd dat al ontvangen alimentatie moet worden terugbetaald. Dat terugbetaling alleen aan de orde is als de alimentatiegerechtigde over een buffer beschikt om alimentatie terug te betalen, is niet vanzelfsprekend, hoewel rechters in de praktijk veel belang hechten aan de vraag of de alimentatie al is uitgegeven ten behoeve van levensonderhoud, of (nog) niet. Zowel onderhoudsgerechtigden als onderhoudsplichtigen moeten er rekening mee houden dat zij ofwel ontvangen alimentatie moeten terug te betalen ofwel het (teveel) betaalde niet terug krijgen.
Opmerkingen